De steenmarter van Samos

Uitzicht Votsialakia
Het is elf jaar geleden dat Ralph opstond om voor de laatste keer de bloemetjes voor de deur water te geven. Hij droeg een grijs comfortabel zittende joggingbroek en een wit t-shirt. De gieter stond klaar. Het leek erop dat het een warme dag zou worden. Het zweet brak al uit op zijn voorhoofd. Ik legde de pillen naast een glas met water en een glas met opgeloste vezels. Ralph maakte een tussenstop op de w.c. Het duurde lang, maar dat was zeker geen voorteken.

Toen hij terugkwam, zette hij zijn vermoeide lichaam neer op de bedbank en dronk alles achter elkaar op. Hij wilde gaan liggen, maar bedacht zich. Een bad nemen, dat zou de pijn wat verlichten.
Ik rommelde wat in de keuken en legde zijn joggingbroek en t-shirt over de bedbank. Mannen zijn goed in de vloer bedekken, bedacht ik mij toen. Gelukkig hield ik van opruimen.
Er hing een rustige sfeer. De wereld moest nog op gang komen. Het beloofde een prachtige dag te worden. Onze wereld was ingeperkt met de vaste rituelen van verzorgen, vrienden en familie die langskwamen, handen die werden vastgehouden. Onze dagen waren op zich al prachtig, omdat het betekende dat het een dag extra was om samen door te komen. Niemand wist goed te zeggen hoe lang nog. Je mocht tien jaar studeren en onderzoek doen, duizenden patiënten behandelen, maar zelfs dan kon je niet met zekerheid weten hoeveel dagen je gegund werden.

Het water stopte met stromen. Ralph zat in het bad, zijn ogen gesloten. Na tien minuten was het klaar. De pijn drong zich weer op. Voorzichtig depte ik zijn lijf, zijn grote stevige buik die niets weggaf van de inwendige strijd tegen de tumor. De enige plek waar te zien was wat er gaande was, waren zijn ogen. Ze stonden dof. De tennisbal in zijn hoofd bleef groeien. Hij was niet te stoppen. De snelheid niet meer te meten. Richard Krajicek die zijn racket omhoog gooide en neerstortte op het ruwe gravel, de rode steentjes bleven plakken aan zijn knieën, handen voor zijn ogen van ongeloof. De schoonheid van de ace. Winning. Er was altijd iemand die overbleef. De loser.

Ralph had zijn joggingbroek en t-shirt weer aangetrokken. Geen onderbroek want dat knelde teveel. Hij liep direct door naar de bedbank. Ik leegde het bad en raapte de handdoek op. Vanuit de woonkamer klonk gekreun. Ik riep dat vandaag Felix en Judith wel zouden langskomen. Ralph antwoordde niet. Ik hoopte dat de warmte van het water hem tot een korte slaap kon verlokken. Slaap was een kostbaar goed geworden. Veel kregen we er niet van. We wilden allebei zo graag wegzakken in het donker, een vlucht van de pijn. Maar de strijd ging gewoon door, terwijl de pijnstillers aan kracht inboetten en het humeur van Ralph met de minuut slechter werd. Vleermuizen suisden door mijn hoofd, botsten tegen de grenzen op. Ik wist het ook niet meer. De nachten samen duurden een eeuwigheid. We waren op het verkeerde feest beland. Welcome to the terrordome. Hakkende gabbers met ogen die uit hun kale hoofden puilden, de beat die op een verkeerde snelheid staat afgestemd, onnatuurlijk hard. Fascinerend om te observeren van een afstand. Maar gekmakend als de pil het laat afweten.

De ochtend naderde de middag. Ralph lag heel stil nu, zijn linkerhand greep naar zijn voorhoofd. Het zweet parelde langs zijn wangen naar zijn nek. Ik zat in de kapotte leunstoel met de roodfluwelen bekleding. Misschien moest ik Judith en Felix bellen om te vragen of ze iets eerder wilden langskomen. De dag leek zo lang en stil, geen afleiding. Er ontsnapte een lage oppervlakkige kreun uit zijn mond. Ik verbrak de stilte en vroeg of hij iets wilde, iets te drinken? Ralph antwoordde niet terug. Hij leek te slapen. Maar er klopte iets niet. Ik wist niet wat. Ik wachtte in de kapotte leunstoel op een antwoord, terwijl er iets van een ijzige kou langzaam door mijn lijf trok.

Kerios

Het eiland Samos is nog steeds prachtig. Het aantal zonuren is overweldigend. Binnen een dag is Kiki getransformeerd van een wit geitje naar een roodbruin hertje. De energie die zij verspreid is aanstekelijk. Ze trekt zo nu en dan een sprint over stoffige tussenwegen, speurend naar dingen om te verzamelen. In een uitgelezen boek van een huppel de hup schijfster – een literaire thriller, werkt toe naar een meesterlijk slot! – ligt een platgereden pad. De linker poot helemaal opgetrokken, klaar om verder te springen als een tweedimensionale sprookjesheld in vermomming.
We huren een echte Jimmy Jeep, slaan voldoende water en chips in en staan op als de zon nog uit de zee moet rijzen. Ons doel is om de steenmarter van Samos te vinden. Of anders een wild zwijn of een kameleon! Kiki kijkt verliefd naar een foto op de wikipediapagina. Eigenlijk wil ze een vliegende eekhoorn vangen en die in een kooitje zetten, maar de steenmarter is ook prachtig mooi met zijn kogelronde zwarte oogjes en zacht vachtje. We weten bijna zeker dat we hem gaan vinden. Ik pak voor de zekerheid ook de zoute crackers van LU in. Het lijkt me een prima lokmiddel.

Twintig jaar geleden zat ik bij Ralph achterop de scooter, een pittig ding. Jeroen en Sylvia reden voorop. Op zoek naar de mooiste verlaten stranden waar het water azuurblauw was en de ouzo koud geserveerd werd op een terrasje. Op de hoger gelegen stukken stopten we om een foto te maken. in de jaren negentig geleden was fotograferen nog een ambachtelijke bedoeling met maximaal 36 foto’s per rolletje. ’Ga maar iets meer naar voren’, zei Ralph en wapperde met een hand. Ik kwam dichterbij, handen in mijn zij, een voorzichtige glimlach. Al die ruzies, spanningen. Ik leek het nooit goed te doen. ‘Misschien minder hard je best doen en gewoon jezelf zijn’, zei hij dan. ‘Waar denk je aan?’ Ik kon het niet onder woorden brengen. ‘Laat mij maar, ik ben moe’.

De telefoon ging. Ik schrok wakker uit mijn glazige gedachten. Het was Judith. Ze vroeg of we zin hadden om ergens naar toe te rijden, naar een meertje? Ik zag de beren op de weg. Een meertje betekende geen toilet. Dat kon dus niet. Ik legde neer en keek weer naar Ralph. Zijn adem ging stoterig. En toen zag ik het: de langzaam donker wordende plek op zijn joggingbroek. Ralph verloor controle over zijn blaas. Ik begon te klapperen met mijn tanden.
Binnen een kwartier was de ambulance ter plekke. Ralph werd uit ons huis gedragen. Dertig juli 2003 was een zomerse dag. De dag dat Ralph het feest voorgoed verliet.

Grot van Pietje

Afgelopen vrijdag zijn we in een Jeep naar Psili Amos gegaan. ‘Nu mag je staan’, zei hij. Kiki giechelt en zegt tegen mij: ’je hoeft me niet vast te houden, mama. Ik houd mijzelf echt goed vast, hoor!’ Een roofvogel zweeft boven de grote berg Kerkios. Vannacht droomde ik dat Kiki van een brug afsprong, zo de rivier in. Mijn keel zat dicht van angst.
De baai van Varsamo is op drie stellen na, helemaal leeg. Een verlaten taverna met bijbehorende appartementen staan te huur. Mijn verdere gezelschap bestaat uit drie crossende mieren die mij voorzichtig inspecteren. Ik heb geen broodkorrel te vergeven, op een verkruimelde LU cracker na. Ondertussen snorkelen mijn twee liefjes richting de grot, speurend naar nieuwe vissen en schelpen. Ik kan alleen maar aan zee-egels denken. Ralph kreeg ooit een dikke spuit in zijn bil van een grijnzende Griekse verpleegster. De onderkant van zijn voet zat vol met afgebroken venijnige paarse stekels. Ik zie ze verder wegzwemmen. Hoeveel kan je van iemand houden? Het gevoel is overweldigend.

’s Nachts droom ik over skelet-achtige schorpioenen en kreeften. Ze vallen aan maar ik weet ze te verjagen. Het is een spel. Net echt. Ik weet het vertrouwen te winnen van een jongen die veranderd is in een tv-toestel. Ik word wakker met verkrampte kuiten. Als we brood en eieren gaan halen, wandelen Kiki en ik gemoedelijk over het schaduwen paadje. We noemen alle dieren op die we hier op Samos hebben gezien: mieren, een platte pad, katten met gescheurde oren, honden, hanen, kippen, schildpadden, vliegende draken, torren met felrood gekleurde strepen, sprinkhanen die niet echt vliegen maar zweven en een paard. We zijn bijna bij de supermarket als Kiki zegt: ’een slang, mama’. Ik gil van binnen en pak haar vast. Een zandkleurig bruingevlekte slang trekt aan ons voorbij. Hij glibbert richting het bramenbosje. Ik weet een foto te maken, op afstand. Kiki is enthousiast. ’Vind je hem niet mooi, mama?’ Ik weet met elke vezel in mijn lijf dat ik een slang nooit mooi zal vinden, hoe hard ze ook hun best doen.

Als we weer in Jimmy de Jeep stappen en over een zigzaggende weg rijden, probeer ik herinneringen uit. Was dat niet een baai waar we twintig jaar geleden ook waren? En de berg met de grot van Pythagoras dan of een barretje op Kokkari, de haven van Pythagorion? Soms is er iets van herkenning, maar het kan ook zijn dat ik het inkleur met een ander beeld van bijvoorbeeld een strand op Zakynthos. Hoe kan dit nou. Het lijkt wel of alle herinneringen uitgegumd zijn, even onzichtbaar als de steenmarter van Samos. Alleen de groene sparren, de blauwe zee en de mistigheid die over het water kan hangen, keren terug in mijn hoofd, als een prettige droom. Misschien is het te lang geleden.

Het doet er niet toe. Ik heb mijn kostbare nu.

Kiki met Ukkie

Lach dan mama!

Katrien Vermeulen,

Eerdere reacties

Die traan is verdrongen door die mooie en dan die geinige foto.

Vliegende draak?!?

Eigenlijk noemden we de vliegende draak een Horenaar. Waarom…geen idee. Maar het was een kruising tussen een horzel en een draak.

Hoe waren jullie vakantieavonturen??

Reageren? Graag!

(Is alles ingevuld?)